‘Allāmah Zarkashī (1392 CE/794 AH) zei in al-Burhān (fi ʻulūm al-Qur’ān):
“De edele Qur’ān bevat kennis van het eerste en het laatste en er is niets dat er niet uit afgeleid kan worden voor degene aan wie Allāh onderscheidend vermogen geeft. Eén van hen ontdekte zelfs een verwijzing naar de levensduur van de Profeet ﷺ – van drieënzestig jaar in Allāh’s Woord in Sūrah al-Munāfiqūn: [‘En Allāh verleent geen ziel uitstel wanneer haar tijdstip is aangebroken.’ (63:11)] omdat deze zich aan het einde van het drieënzestigste hoofdstuk bevindt.”
_______________
Imam ‘Abdullah Sirajuddin al-Huseyni, Onze Meester Mohammed, de Boodschapper van Allah, Deel 1, vertaald door Harun Verstaen (Uitgeverij De Pons, eerste uitgave, Juni 2013), Hoofdstuk III: Zijn Verheven Status, pp. 136.